Ondeugd en economie
Gastcolumn van Madeleine Majenburg (masterstudent Law & Business, UU). Madeleine Majenburg won met deze column de columnwedstrijd bij de Nacht van Descartes over ondeugd en economie.
Superbia; IJdelheid, Avaritia; Hebzucht, Gula; Guldizgheid, Acedia; Luiheid, Invidia; Jaloezie, Ira; Toorn, Luxuri; Lust. De Zeven Hoofdzonden. Maar zonder gulzigheid geen 15.000 restaurants met een omzet van 4.3 miljard, met all-you-can-eat formules waarbij je moet betalen voor wat je niet op eet. Zonder luiheid had de Ektorp bank mèt bijbehorende poef niet bestaan. Of audiobooks. Of de Self-Parking-Panda of ' Sitzheizung' in Oostenrijkse skiliften. De wereldwijde omzet van de pornoindustrie wordt geschat op 97 miljard dollar. Dat is meer dan de wereldwijde omzet van bedrijven als Microsoft, Apple, Amazon en Ebay..
Allemaal voorbeelden van ondeugden, die ons deugd doen.
Het feit dat Mandevilles gedicht ons nu nog bezighoudt, bewijst zijn eigen stelling: de suggestie dat we door ondeugd gedreven worden raakt ons in onze superbia. Maar Mandeville opende geen aanval, integendeel, zijn vaststelling was bijna empirisch: “Hoe kan ik geloven dat het voornaamste genot van een mens zit in de verfraaiingen van de geest, wanneer ik hem altijd bezig zie met de genoegens die daaraan tegengesteld zijn en hem dagelijks daarnaar zie streven?” En dan zie ik ondeugd ineens in een heel ander daglicht.
Ik heb een prachtige stage, bij een bedrijf met een klinkende naam. Niet eens om de inhoud, maar om mijn enorme angst om drie hoog achter in Zoetermeer te eindigen. En toch… geniet ik stiekem van Koffietijd. Ik schrijf deze column, pretentieus in de Bagels & Beans, omdat het zo Sex-and-the-City klinkt. Eigenlijk is het feit dat ik me zo bewust ben van mijn door ondeugd gedreven oppervlakkigheid, de hele reden dat ik deze column schrijf: een laatste stuiptrekking tegen volledige onderwerping aan keuze-stress, verveling en online shoppen. Deze column is mijn vechtlust, pretentie met intentie.
En dat is wat Mandeville denk ik wilde bereiken. Men is gaan denken dat hij als voorganger van raspessimist Nietzsche, beweerde dat de mens van nature slecht is. Maar hij stelt eigenlijk dat ondeugden zelf niet per se slecht hoeven te zijn. Hij doet eigenlijk een maatschappelijk emotioneel appél om superbia niet langer te zien als de zwarte klodder op ons verder onbevlekte bestaan, hij vraagt ons in te zien dat we allemaal een impressionistische samensmelting van klodders zijn. Mijns inziens, wijst hij ons erop dat we ons waardeoordeel over goed en kwaad moeten veranderen: we hebben tenslotte slechts onszelf ermee. Waarom proberen het kwaad zelf aan te pakken, dat inherent is aan ons bestaan, als we ook de definitie van kwaad gewoon wat kunnen bijschaven, dat is toch veel efficiënter? Deugd en ondeugd zouden hooguit een spectrum aan keuzes moeten impliceren, we moeten ophouden ze te zien als onverenigbare concepten. We moeten ondeugd inzetten als maatschappelijk bruikbare vorm.
Hoeveel maanden hebben wij besteed aan de vraag 'Hoe hebben de banken ons zo kunnen bedriegen?'. Als wij ons beeld van kwaad dusdanig hadden aangepast, dat bedrog een realistische optie was, hadden wij ons sneller en effieciënter kunnen richten op de oplossing. Mandeville wijst eigenlijk op de hypocrisie van de verraste reactie. Natuurlijk moet een toezichthouder geen systeem bouwen op een waardeoordeel over een deugdelijke en ondeugdelijk systeem. Mandeville impliceert juist dat het systeem moet worden gebouwd op de veronderstelling van een ondeugdelijk systeem. Het is efficiënter, want zo verspil je geen tijd aan de vraag 'hoe heeft dit kunnen gebeuren?' én het kan alleen maar meevallen. Als ik het zou moeten visualiseren, fungeren overheid en toezichthouders nu als verkeersregelaars op het kruispunt tussen deugd en ondeugd, en reageren ze verbaasd als mensen in de chaos weg weten te glippen richting de ondeugd. Ik denk dat Mandeville opperde: ga als verkeersregelaar aan de kant van ondeugd staan met je fluitje, dan kunnen ze maar één kant op..
Maar de realist Mandeville, durfde ons ook bij voorbaat te wijzen op, ook weer, de hypocrisie van deze onverschilligheid jegens ondeugd: “ Als jij bezig was mijn zakken te rollen, van plan was het eten voor me weg te kapen als ik honger heb of maar de minste beweging maakte om mij in het gezicht te spuwen, dan durf ik niet te beloven hoe filosofisch ik mij zou gedragen.. “
Deze column verscheen ook als bijdrage in het Studium Generale Magazine.