Deze column werd afgelopen seizoen door prof. dr. Bert Theunissen (Geschiedenis der Natuurwetenschappen, UU) uitgesproken tijdens het Science Café op 2 september.
Een aantal jaren geleden hadden de exacte studies aan de universiteit het moeilijk. Natuurkunde, scheikunde, wiskunde, dat is voor nerds, vonden veel scholieren. Ze kozen liever voor studies met een wat flitsender imago en meer kans op een goedbetaalde baan.
Maar de Utrechtse natuurkunde bleef ook in deze mindere jaren relatief veel studenten trekken. Dat vonden de natuurkundigen in Utrecht eigenlijk ook wel logisch. Want zij hadden Nobelprijswinnaar Gerard 't Hooft als levende reclamezuil in hun midden, en al die studenten kwamen natuurlijk om bij een echte Nobelprijswinnaar te studeren.
Maar de ontnuchtering kwam snel. De studievoorlichters van natuurkunde wilden wel eens precies weten hoe groot de invloed van 't Hooft was geweest bij de studiekeus van de studenten. Dus vroegen ze het aan kersverse eerstejaars: 'Welke rol heeft het gespeeld dat Gerard 't Hooft hier werkt?' Het antwoord was meestal een wedervraag: 'Gerard wie?'
Studenten letten op heel andere dingen als ze een studie kiezen; voor hun hoef je geen Nobelprijswinnaar in huis te hebben. Maar er zijn een hoop andere goede redenen om ze te willen hebben. Nobelprijzen tellen mee in de internationale ranking van universiteiten, en Utrecht dankt zijn hoge positie op de Shanghai Index voor een deel aan 't Hooft. Ik stel me voor dat de Utrechtse bestuurders zich nu al zorgen maken over onze Shanghai-positie als 't Hooft straks met pensioen gaat. We kunnen hem maar beter in dienst houden zolang hij kan ademen, net zoals Amerikaanse universiteiten dat met hun laureaten doen. Anders moeten we zo snel mogelijk een nieuwe Nobelprijswinnaar produceren. Het gerucht gaat dat Ronald Plasterk op de prijs aasde, maar dat die net aan zijn neus voorbijging. Toen is hij maar de politiek ingegaan, zeg het gerucht.
Of we binnen afzienbare tijd nog een kansrijke kandidaat kunnen voordragen? Ik weet het niet. Misschien kunnen we er maar beter een of twee kopen, dat doen rijke buitenlandse universiteiten ook. De Nijmeegse - nou ja, Nijmeegse - André Geim werd na het winnen van de Nobelprijs voor zijn werk aan grafeen ook onmiddellijk weggekocht.
Het is net de transfermarkt voor voetballers aan het worden, en dat is te begrijpen. De prijs levert veel aandacht op voor de universiteit van de winnaar én een betere positie in de internationale rankings, wat op zijn beurt weer subsidies en sponsorgelden in het laatje brengt. De Nobelprijs is ook gewoon business.
Je zou haast vergeten dat het toch eigenlijk gaat om een individuele prijs voor een uitzonderlijke wetenschappelijke prestatie. Net als het winnen van een Olympische medaille is het toch in de eerste plaats een feestje voor de winnaar. Meestal dan. Schrijfster Doris Lessing dacht er anders over toen ze de Nobelprijs voor literatuur kreeg. Op Youtube is een prachtig filmpje te zien waar Lessing, net terugkomend van de groenteboer, wordt overvallen door journalisten die haar vertellen dat ze zonet de Nobelprijs heeft gewonnen. Haar gezicht betrekt, ze zucht diep, en zegt: 'Oh Christ'.
Deze column verscheen ook als bijdrage in het Studium Generale Magazine.