Ik/jij/wij
Eet jij wel eens bij een all-you-can-eat-spareribrestaurant? Ken je iemand die in het leger zit? En iemand die op de PVV stemt? De kans is groot dat je hier drie keer nee hebt geantwoord, maar wél het NRC of de Volkskrant leest. Dit gold ook voor het overgrote deel van de mensen die de lezing Mijn sociale netwerk en ikhebben bijgewoond. Met een kleine steekproef laat socioloog prof. dr. ir. Vincent Buskens zien wat uit eerder onderzoek al is gebleken: we lijken op de mensen om ons heen, vaak nog sterker dan we denken. Eigenschappen als overgewicht, geluk en zelfs lengte zijn voor mensen binnen een netwerk in sterke mate overeenkomstig. Zelfs wanneer de vrienden van jouw vrienden overgewicht hebben, heb je zelf ook 25% meer kans om overgewicht te hebben. En dat terwijl je deze mensen waarschijnlijk niet eens persoonlijk kent. Wie we zijn wordt dus voor een groot deel bepaald door de mensen in ons sociale netwerk. Maar hoe komt dit? Gaan we het liefste om met mensen die op ons lijken, of passen we ons aan onze omgeving aan? Of is het zo dat andere factoren, zoals inkomen of opleidingsniveau, zorgen dat mensen die op elkaar lijken vaker met elkaar te maken krijgen? Buskens stelt dat waarschijnlijk alle deze factoren meespelen.
Groepsdynamiek
Maar er is nog een andere factor, namelijk de invloed van groepsdynamieken. Deze zijn vaak niet het gevolg van bewuste overwegingen, maar ontstaan in de omgang met anderen. Eén lichte voorkeur bij individuen binnen een netwerk, kan al leiden tot sterk onderscheid tussen groepen. Een voorbeeld is het verschijnsel van zogenaamde 'zwarte scholen'. Regelmatig zien gemengde scholen langzaamaan de kinderen met donkere huidskleur (of juist blanke kinderen) vertrekken, totdat een homogene groep ontstaat. Dit hoeft niet te komen doordat ouders of kinderen echt een scheiding willen, maar doordat ze wel een lichte voorkeur hebben om in de meerderheid te zijn. Daardoor vertrekken een aantal leerlingen uit de minderheidsgroep, waarna een hellend vlak ontstaat en de groepen steeds meer gescheiden raken. Zelfs als kinderen liever op een gemengde school zitten, zorgt de dynamiek dus voor segregatie.
Vertrouwen
Maar, sociale netwerken kunnen ook positieve effecten hebben, doordat ze sociale cohesie, samenwerking en vertrouwen versterken. Buskens heeft met behulp van een spel op experimentele wijze getest hoe dit werkt. Proefpersonen werden verdeeld in twee groepen, waarbij de één vertrouwen kon schenken, en de ander de kans kreeg dit vertrouwen te schaden. Beide personen kregen voor dit experiment tien euro. Persoon A kreeg de keuze om deze tien euro in eigen zak te steken, of het geld aan persoon B te lenen, die het geld kon verdubbelen. Persoon B kreeg vervolgens de keuze om de opbrengsten met persoon A te delen, of alles voor zichzelf te houden. Uit dit experiment bleek dat mensen in eerste instantie veel vertrouwen in elkaar hebben, maar bij het naderen van het einde van een relatie (het einde van het experiment) een stuk minder betrouwbaar worden, met name als ze zich niet in hetzelfde netwerk bevinden. Sociale netwerken kunnen dus een controlerende functie hebben. Mensen binnen hetzelfde netwerk geven elkaar meer vertrouwen, omdat het netwerk de verwachting schept dat ze elkaar vaker zullen tegenkomen.
Het autonome ik
Aan de positieve kant kunnen netwerken dus vertrouwen en samenwerking versterken. Maar aan de andere kant kunnen ze ook tot segregatie en polarisatie leiden. Hoe kunnen we de positieve aspecten van onze netwerken versterken, en de negatieve effecten tegengaan? Buskens benadrukt dat het niet gemakkelijk is om de negatieve kanten van groepsdynamieken tegen te gaan, omdat dit proces zo onbewust is. Maar als we stelling innemen tegen polarisatie, bijvoorbeeld door onszelf quota op te leggen die scheiding tussen mannen en vrouwen, donker en blank of jong en oud tegengaan, kunnen we ook een positieve invloed op elkaar uitoefenen. In sociale netwerken kunnen we ons in positieve zin aan elkaar optrekken, als we beseffen dat betrouwbaarheid wordt beloond, en dat we misschien minder van elkaar verschillen dan we dachten.
Onze genen en onze sociale omgeving hebben dus een sterke invloed op wie we zijn, en het is lastig om hier invloed op uit te oefenen. Hebben we binnen al deze invloeden van buitenaf nog de mogelijkheid om zelf keuzes te maken? Bestaat er nog zoiets als een autonoom ik? Volgende week zullen we deze vragen onderzoeken samen met filosoof dr. Joel Anderson. De lezing van Buskens kun je hier terugzien.