Daan is zeventien wanneer hij de Achterhoek verlaat om zijn droom na te jagen: literatuur studeren in Utrecht om een schrijver te worden in de grote stad. Terwijl hij went aan zijn nieuwe studentenleven, ziet hij twee ideaalbeelden voor zich. Enerzijds zijn er de normen en waarden uit de Achterhoek, die bestaan uit hard werken, een hechte band met de buurt, een nuchtere houding. Anderzijds bestaat het beeld van dé student die belezen is, en moeiteloos interessante anekdotes vertelt aan vreemden op feestjes. Daan heeft het gevoel dat hij bij allebei tekortschiet. Hij worstelt met het aannemen van verschillende rollen, afhankelijk van waar en met wie hij is. Soms is hij de plichtsgetrouwe Achterhoeker, soms de belezen leerling. Maar wie wil hij zelf zijn?
Dat gevoel is veel eerstegeneratiestudenten niet vreemd. Zoals alle beginnende studenten moeten ze zich leren verhouden tot een nieuwe universiteitscultuur. Voor veel eerstegeneratiestudenten lijkt dat leven vaak niet op het milieu waarin ze opgroeiden, en die kloof kan lastig te overbruggen zijn. Als onderdeel van mijn blogserie over eerstegeneratiestudenten op de universiteit, ging ik erover met ze in gesprek. Hoe gaan eerstegeneratiestudenten met die kloof om? En wat betekenen die ervaringen voor de manier waarop ze kijken naar hun rol als studentenpionier?
Een veranderende identiteit
Vijf jaar later kijkt Daan anders naar zijn ervaringen. “De dualiteit tussen stad en platteland leeft nog steeds in me, maar het zorgt niet meer voor verwarring. Ik vind het juist interessant, en wil daarin meer dingen van mezelf ontdekken.” Als hij ouder wordt en een nieuwe groep vrienden om zich heen verzamelt in de stad, vindt hij rust in beide werelden. Hij heeft niet meer het gevoel zijn identiteit, dat voor hem bestaat uit de vraag wie hij is en wie hij wil worden, op te moeten hangen aan één ideaalbeeld. Een belangrijk besef, volgens antropoloog Sinan Çankaya. In een podcast van de Correspondent legt hij dat uit: iemands identiteit wordt beïnvloed door allerlei ervaringen en groepen waartoe we behoren. Dat is altijd aan verandering onderhevig, waardoor je identiteit nooit vaststaat.
Daan denkt veel na over zijn ervaringen als eerstegeneratiestudent, en hoe dat beïnvloedt wie hij nu is. Dat vermogen tot reflectie is een voorbeeld van wat pedagogen “identiteitskapitaal” noemen: een set aan persoonlijke vaardigheden die iemand in kan zetten om een eigen identiteit te ontwikkelen. Voor eerstegeneratiestudenten is de overgang naar de universiteit vaak groot, vooral als ze van huis uit weinig voorbeelden of kennis meekrijgen over hoe het instituut in elkaar zit. Om dat te compenseren ontwikkelen eerstegeneratiestudenten vaak identiteitskapitaal – denk aan hard studeren, of een goed reflectievermogen. Waardevolle eigenschappen, zo redeneren pedagogen, om jezelf aan te passen aan de nieuwe sociale omgeving. Het helpt eerstegeneratiestudenten om tot een identiteitsvorming te komen die 'past' bij de universiteit, zoals de hardwerkende student. En dat komt goed van pas, want het is een uitdaging die ze vaak zelfstandig moeten aangaan.
“De dualiteit tussen stad en platteland leeft nog steeds in me, maar het zorgt niet meer voor verwarring. Ik vind het juist interessant."
Een brug tussen werelden
“In mijn professionele carrière en vriendengroep plaats ik mezelf een beetje als een buitenstaander. Daar haal ik een goed gevoel uit. Ik heb het idee dat ik een brug zou kunnen zijn tussen het platteland en de stad, tussen de boeren en Den Haag, tussen boze burgers die op de PVV stemmen en stedelingen die klimaatdoelen willen behalen.” Net zoals voor meer eerstegeneratiestudenten, zijn Daans ervaringen als eerstegeneratiestudent niet beperkt tot verwarring over waar hij thuishoort, of het gevoel een achterstand te moeten compenseren.
Veel eerstegeneratiestudenten die ik sprak, kregen juist meer inzicht over zichzelf doordát ze zich in hun oude en nieuwe omgeving niet helemaal thuis voelden. Mettertijd besefte Daan zich bijvoorbeeld dat hij en/en kan zijn: én een jongen uit de Achterhoek, én een student bij zijn vrienden. In het gezelschap van verschillende mensen is hij misschien meer het een dan het ander, maar al die delen dragen bij aan wie Daan is. Door dat besef kan Daan goed ‘code switchen’: hij schakelt gemakkelijk tussen verschillende sociale contexten en houdt zich goed staande. Hij past zich aan, en omarmt dat hij in geen enkele wereld compleet thuis is.
Worstelingen en succesverhalen
De kloof overbruggen van het milieu waarin je bent opgegroeid naar de universiteit, is voor veel eerstegeneratiestudenten een ervaring die zowel bestaat uit worstelingen als succesverhalen. Zo kwam in het tweede blog eerstegeneratiestudent Lotte aan het woord. Zij probeert geen steek te laten vallen als student, omdat ze het idee heeft altijd een inhaalslag te moeten maken ten opzichte van haar medestudenten die alles al lijken te weten.
De ervaringen van Daan geeft een ander beeld. Hij haalt juist veerkracht en trots wanneer hij nadenkt over zijn afkomst en wie hij nu is. Worstelingen en succes gaan dus vaak hand in hand. Wat de verhalen van eerstegeneratiestudenten die ik sprak gemeen hebben, is dat ze het wel zélf hebben moeten doen. Welke lessen kunnen we meenemen uit hun verhalen in hoe de universiteit eerstegeneratiestudenten tegemoet kan komen? Daarover schrijf ik meer in mijn volgende blog.