In de schoolbanken
Taalkundige Audrey Rousse-Malpat publiceerde in maart haar onderzoek, waarin zij impliciet en expliciet vreemdetaalonderwijs met elkaar vergelijk. Impliciet taalonderwijs houdt in dat er in de les zo min mogelijk of helemaal géén uitleg over grammatica wordt gegeven, en er zoveel mogelijk in de vreemde taal wordt gesproken. Dit staat lijnrecht tegenover het traditionele, ‘expliciete’ taalonderwijs, waarin ontkenningen, naamvallen en werkwoordsvormen eindeloos worden herhaald. Dit laatste lijkt minder effectief.
Om dit te meten deed Rousse-Malpat onder meer onderzoek bij het Cygnus Gymnasium in Amsterdam, waar de impliciete methode Accelerative Integrated Method (AIM) wordt gebruikt om Franse les te geven. Naast grammatica wordt bij deze methode ook Nederlands spreken actief vermeden: alles gaat in het Frans. Het doel hiervan is om leerlingen na hun eindexamen een taal te hebben geleerd die zij ook daadwerkelijk kunnen spreken in het betreffende land, iets wat na andere lesmethodes vaak lastig blijkt. Niet alleen Rousse-Malpat’s onderzoek, maar ook de Cito-toetsen op de school reflecteren de vooruitgang die AIM hierin boekt: deze worden namelijk bovengemiddeld gemaakt. AIM lijkt daarom een goed voorbeeld te zijn van positieve innovatie in het onderwijs, en dat heeft Nederland nodig. Er lijkt namelijk genoeg innovatie op scholen te zijn, maar het ontbreekt aan resultaten over de effectiviteit hiervan.
Innovatie
Nederland is vergeleken met andere landen zeer progressief als het aankomt op onderwijs: er wordt veel geëxperimenteerd met nieuwe methodes en de overheid richt zich constant op ontwikkeling. Toch concludeerde de onderwijsinspectie in april nog dat niemand zicht heeft op de effecten van al deze innovatie. Volgens de internationale ranglijsten is het Nederlandse onderwijs zelfs achteruit gegaan in het aanleren van basisvaardigheden.
Maar is dit reden om innovatie in het onderwijs te wantrouwen? Als het aan onderwijswetenschapper prof. dr. Paul Kirschner ligt niet. De focus van de innovatie moet dan wel vaker gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek, zegt hij. Kirschner stelt dat schoolpersoneel en beleidsmakers vaak te ongeduldig zijn als het aankomt op onderzoek naar lesmethodes. Daardoor worden er overhaaste conclusies getrokken: “We zien dat kinderen goed zijn met computers en concluderen dat ze op die manier snel en effectief zelf kunnen leren.”
Ook de politiek speelt hier volgens Kirschner een rol in. Politici willen namelijk een innoverende indruk maken en gaan daarom geen tien jaar wachten op bewijs voor de effectiviteit van een lesmethode, terwijl dit wel nodig is om definitief het nut ervan aan te tonen. Innoverende methodes worden ingevoerd zonder dat leerlingen hier daadwerkelijk van profiteren.
Bovendien moeten ook methodes die wetenschappelijk bewezen effectief zijn alsnog worden afgestemd op individuele leerlingen. “Goede instructies en ondersteuning van de docent zijn daarbij onmisbaar,” aldus Kirschner.