In de lift?
Groeiende ongelijkheid staat hoog op de politieke agenda. In 2030 heeft naar verwachting de rijkste 1 % twee derde van het vermogen in handen. Dat is niet alleen 'moreel onjuist', beargumenteerde een Britse parlementaire commissie in een recent rapport, maar ook 'economisch gezien rampzalig'. Groeiende ongelijkheid leidt volgens hen tot instabiliteit en onrust in samenlevingen. Econoom dr. Robert Went (WRR) dook voor ons de huidige cijfers in en maakt in de tweede lezing in de serie 'In de Lift?' de balans op: hoe staat het met economische ongelijkheid in Nederland? Wat zijn de sociale en economische gevolgen hiervan? Wanneer zijn grote verschillen problematisch? En is er iets aan te doen? Vier belangrijke lessen van dr. Robert Went:
In Nederland is vooral vermogensongelijkheid problematisch
Als we het hebben over groeiende economische ongelijkheid, waar gaat het dan eigenlijk over? Volgens Went is het belangrijk om kritisch te kijken naar cijfers. “Een maat is altijd een keuze, een afweging.” Wie naar de verschillen tussen landen wereldwijd kijkt, ziet ongelijkheid afnemen. Terwijl wanneer je binnen landen kijkt, je ongelijkheid juist ziet toenemen. Hoe zit dat in Nederland? Inkomensongelijkheid wordt doorgaans gemeten met de Gini-index, die van 0 tot 1 loopt. De waarde nul betekent volledige gelijkheid, iedereen zou in dat geval hetzelfde inkomen hebben, één betekent volledige ongelijkheid: één persoon verdient al het inkomen en de rest verdient niks.
Laten we even naar de volgende grafiek kijken:
Je ziet hier dat er vrij weinig ontwikkeling is in Nederland de afgelopen 10 jaar. Qua gelijkheid liggen we in de buurt van landen als Denemarken, Duitsland en Zweden. Probleem met deze grafiek is dat je het gemiddelde inkomen neemt, er ligt dus weinig nadruk op de extremen. Een andere manier van meten is kijken naar de bovenste 20% ten opzichte van de onderste 20%. Maar ook dan zie je niet echt een stijgende trend. Dat dat komt doordat in Nederland veel inkomen wordt herverdeeld in relatie tot andere landen.
Dat beeld verandert als we vermogen meenemen in de Gini-index:
De Gini is ineens 0,92! Dit is ook een van de belangrijke inzichten van Thomas Piketty: we moeten niet kijken naar inkomen, maar naar vermogen.
Een leuke manier om inzicht te geven in de vermogensverdeling is de parade van Pen (2015). Dat gaat als volgt: stel je voor dat in een optocht alle huishoudens van Nederland in één uur tijd voorbijkomen, in volgorde van de hoogte van hun vermogen. De lengte van de vertegenwoordigers van deze huishoudens is evenredig gemaakt aan hun vermogen. Je krijgt zo een enorme stoet van dwergen, met helemaal achteraan enkele reuzen. Het gemiddelde vermogen is 1.74 'meter', dat komt pas na 45 minuten langs. Aan het eind volgen de 'reuzen' met een gemiddelde lengte van 9 meter!
Ongelijkheid is slecht voor je gezondheid én economische groei
Een Gini-index van 0,92 op het gebied van vermogen. Is dat erg? Volgens onderzoekers Wilkinson en Picket, auteurs van 'The spirit level: why equality is better for everyone' is ongelijkheid slecht voor iedereen. Slechte gezondheid, geweld, drugs, obesitas, mentale ziekten, grote gevangenispopulaties: allen hangen ze samen met één ding: economische ongelijkheid. Ongelijkheid is hiermee niet slechts een probleem van de armen, maar van de hele samenleving: uiteindelijk hebben we allemaal last van de negatieve sociale gevolgen. Went: “Een veelgehoord kritiekpunt hierop is dat zij correlaties aantonen, geen oorzakelijke verbanden.” Want is een groot aantal drugsgebruikers het gevolg van economische ongelijkheid? Of zijn het andere oorzaken die ervoor zorgen dat er in een land zowel grote ongelijkheid is als een grot aantal drugsgebruikers?
Voor het WRR-rapport 'Hoe ongelijk is Nederland?' onderzocht Van de Werfhorst op basis van een grootschalige Europese vergelijking het effect van ongelijkheid. Zijn conclusie: voor de meeste stellingen van Wilkinson en Picket is wel degelijk bewijs te vinden. Dit werkt op twee manieren: grote inkomensongelijkheid zorgt ervoor dat hulpbronnen ongelijker zijn verdeeld over de samenleving. Dit heeft onder andere gevolgen voor de kwaliteit van huisvesting, de sociale mobiliteit en het aantal lichamelijke klachten. Daarnaast zijn er psychologische effecten: sociaal en institutioneel vertrouwen neemt af (ook in de bovenlaag!), meer mensen krijgen geestelijke gezondheidsproblemen en politieke participatie neemt af.
Lang werd gedacht dat economische groei er vanzelf voor zou zorgen dat de ongelijkheid afneemt, doordat uiteindelijk iedereen profiteert. Dit blijkt niet het geval. Sterker nog: ongelijkheid lijkt de economie juist te schaden: het remt economische groei en draagt bij aan economische instabiliteit.
Er is steeds meer aandacht voor de negatieve effecten van ongelijkheid. Went: “Het interessante is dat zelfs het IMF dit nu zegt, ze breekt dus met de orthodoxie van haar eigen neoliberale beleid.”
Misschien moeten we niet naar 'ongelijkheid' kijken maar naar 'oneerlijkheid'
Je kunt de discussie ook op andere manier voeren. Hoeveel ongelijkheid is eerlijk? Volgens econoom Deaton zijn we best bereid een bepaalde mate van ongelijkheid te accepteren. Een popster of voetbaltalent mag best veel verdienen, op basis van uitzonderlijk talent. Het wordt pas problematisch als sociale of economische mechanismen ongelijkheid op een oneerlijke manier vergroten. Denk aan fusies van bedrijven die alleen iets opleveren voor de aandeelhouders, de toename van flexibel werk, de zwakke positie van de vakbeweging of de politieke macht van bedrijven.
Filosoof Scanlon (2018) geeft zes andere redenen waarom je ongelijkheid een probleem kan vinden:
- Het leidt tot vernederende verschillen
- Het geeft onacceptabele macht aan de rijken
- Het ondermijnt gelijke economische kansen
- Het ondergraaft eerlijkheid politieke instituties
Daarnaast is ongelijkheid een probleem wanneer: - De overheid zich niet om iedereen bekommert
- Het een gevolg is van oneerlijke economische instituties
Het is bediscussieerbaar in hoeverre al deze kenmerken opgaan voor Nederland. Wel geven de kenmerken handvatten in het denken over ongelijkheid en wanneer dit te rechtvaardigen is.
Drie manieren om ongelijkheid tegen te gaan
Ondanks dat er veel gepraat wordt over ongelijkheid lijkt er concreet nog weinig te veranderen. Stel, je stelt dat ongelijkheid een probleem is - op basis van de negatieve sociale en economische effecten of op basis van morele argumenten – dan zijn er volgens Went drie manieren om die tegen te gaan:
1) De oorzaken aanpakken, door bijvoorbeeld de macht van de werknemer te vergroten.
2) Ongelijke uitkomsten verminderen door herverdeling
3) Predistributie: zorgen dat inkomens meer naar elkaar toetrekken, bijvoorbeeld door de lonen omhoog te gooien of door hogere belastingen te heffen op topinkomens.
Ongelijkheid is geen natuurverschijnsel, maar het gevolg van beleid. We kunnen daar dus keuzes in maken. In Nederland lijkt het mee te vallen met de inkomensongelijkheid, maar, zegt Went: “Het is belangrijk om je niet blind te staren op cijfers, maar naar de mensen te blijven kijken. Er is bijvoorbeeld een enorme groep mensen met een beperking die buiten de arbeidsmarkt staan. Niemand doet daar echt wat aan. Het is als een schip dat op de ijsberg afgaat, zeker op mondiaal niveau.”
Meer weten? Kijk de lezing 'Hoe ongelijk is Nederland?' terug.
Voor wie verder wil lezen:
- Lees Wents WRR-bijdrage over de relatie tussen ongelijkheid en economische groei.
- Went is een fervent twitteraar en bundelt wekelijks zijn beste tweets over economie en globalisering. Abonneer je op zijn nieuwsbrief 'De week in tweets'
- 'Voor een eerlijker verdeling van de buit: elf voorstellen hoe de lonen kunnen stijgen' (Mirjam de Rijk, Groene Amsterdammer, 11 april 2018)
Volgende week praten we met econoom Martijn Jeroen van der Linden (TU Delft) over ons financiële systeem. Is een nieuwe crisis onvermijdelijk? Van der Linden vertelt hoe een nieuw digitaal geldsysteem uitkomst kan bieden.