Wat is een beeld?

Hoe is het mogelijk dat we uit bijvoorbeeld een paar simpele lijnen op papier een beeld kunnen herkennen?
Leestijd 8 minuten — Do 9 april 2009
Geloof je ogen niet

Elke dag worden we overspoeld door beelden: niet alleen van televisie en reclame, maar ook in de krant en op internet staan steeds meer plaatjes. In de wetenschap speelt beeldmateriaal eveneens een steeds grotere rol. In een reeks dubbellezingen onder de titel 'Geloof je ogen niet', onderzoeken Utrechtse wetenschappers of er een gemeenschappelijke beeldtaal bestaat waar iedereen kennis van kan nemen. In Amerika is ruimschoots aandacht voor visual literacy als academische vaardigheid. Bij Studium Generale steekt de discussie de oceaan over: wat is visuele geletterdheid, kunnen we die omschrijven en misschien ook al een begin maken met het aanbieden ervan?

De eerste dubbellezing draait om de vraag die aan alle theorie over kijken en visualisatie voorafgaat: wat is een beeld? Allereerst gaat kunsthistoricus en iconoloog Jeroen Stumpel op deze vraag in. Jan Koenderink, natuurkundige gespecialiseerd in de fysica van de mens, laat weer een andere benadering van het antwoord zien. Ten slotte reageren ze op elkaar en de zaal. 'Een beeld is intentioneel, dat kunnen we wel concluderen.'

Pseudobeelden
Is de vraag naar de definitie van een beeld eigenlijk wel een goede vraag? Jeroen Stumpel noemt het een van die filosofische vragen die 'niet verduidelijken wat je niet weet, maar integendeel moeilijk maken wat je wel weet.' Als je een beeld ziet, weet je meteen: dat is een beeld. Stumpel raakt hier meteen aan de kern van zijn betoog. Inherent aan een beeld, zegt hij, is precies dat: dat we bij het zien van een beeld weten dat het een presentatie is in plaats van het echte ding. De vraag 'Wat is een beeld' maakt hij daarmee tot een heel fundamentele vraag, die op zichzelf lijkt terug te vallen.

Beelden zijn van zichzelf herkenbaar als beeld. Maar nu weten we nog steeds niet wat het beeld dan is, anders dan herkenbaar als niet het afgebeelde. Stumpel maakt een onderverdeling. Allereerst zijn er toevallige, natuurlijk beelden, zoals van wolken- en rotspartijen waarin de kijker allerlei voorstellingen kan zien. Hier gaat het echter niet om bij de vraag naar visuele geletterdheid – dit zijn op z'n best pseudobeelden, 'gemaakt' door de natuur. We zeggen wel, bij het zien van een prachtig bewaard gebleven fossiel of de camouflage van een vlinder, dat de natuur als een kunstenaar aan het werk is geweest. Het feit blijft echter dat deze voorstellingen geen maker hebben. Er is geen sprake van een zender die een betekenisvol beeld stuurt naar een ontvanger, de kijker.

Aan de hand van de camouflage van de vlinder maakt Stumpel een essentieel punt. De vlindervleugels lijken tot in de finesses op een gedroogd blad. Deze afbeelding is functioneel én verfijnd, hij heeft tot doel de vlinder te beschermen en is tot in de puntjes geperfectioneerd. Maar dit doel geeft aan waarom de vleugels geen beeld zijn. Mens en dier weten allebei letterlijk niet wat ze zien, kunnen hun ogen niet geloven. En dat is precies de bedoeling. Terwijl de bedoeling van een beeld, zo betoogt Stumpel, juist is om als beeld herkend te worden. Bij voorstellingen uit de natuur is weliswaar de werking van het beeld aanwezig, maar zonder de herkenning hiervan. Dat laatste is cruciaal. Bovendien is het typisch menselijk.

Homo pictor
Een tekening kan met enkele lijnen een beeld tevoorschijn toveren. De kijker zegt 'dit is een paard', hij identificeert de lijnen met een paard, zonder te hoeven denken aan het echte, werkelijke paard dat er heel anders uit ziet. Met andere woorden: het beeld verwijst niet naar de realiteit, maar substitueert die. De tekening van het paard komt in plaats van het paard te staan. Mensen kunnen dit herkennen, in tegenstelling tot dieren. Die gebruiken zelf weliswaar signalen, soms zelfs op een esthetische manier zoals de prieelvogel. Maar de prieelvogel is zich niet bewust dat hij een signaal gebruikt, hij kan geen onderscheid aanbrengen tussen beeld en werkelijkheid.

Ook op een andere manier staat de mens in een andere verhouding tot het beeld, namelijk door zijn vermogen beelden te maken. Stumpel laat een grotschildering zien. Inderdaad zijn het maar een paar lijnen die ons doen zeggen 'dit is een paard'. Niemand zal die paar lijnen verwarren met een paard dat in de wei staat, en toch identificeren we de lijnen met het dier. Al duizenden jaren is de mens bezig beelden te maken van de wereld om hem heen. De datering van de oudste grotschilderingen lijkt samen te vallen met het ontstaan van de moderne mens. De 'homo pictor' noemt Stumpel hem. Beelden zeggen iets fundamenteels over de mens, misschien wel even goed als de taal.

Uit de oudst overgeleverde afbeeldingen zijn al veel eigenschappen van het beeld te distilleren. Vaak wordt er een verhaal verteld; het verhaal is een overlevering. Dan kan het gaan om informatie, maar natuurlijk ook om gebeurtenissen, heldenverhalen of juist tragische momenten. Veel van de allereerste verbeeldingen hangen samen met de dood. Het beeld maakt het mogelijk te 'spelen met werkelijkheden waarvan je zou willen dat ze er zijn, maar die er niet zijn.' Dat is bijvoorbeeld te zien bij schedels die zijn nagemaakt in onvergankelijk materiaal: dat fungeert als een substituut dat immuun is voor de dood. Met het beeld kun je 'doen alsof'. Eigenlijk vindt er een soort verdubbeling plaats, waarmee de werkelijkheid op een afstand wordt geplaatst en dat samen lijkt te hangen met het menselijk bewustzijn.

Waarom zet de mens die paar lijnen op de muren van de grot, uit het hoofd en in het donker? En hoe kan het dat wij ze direct herkennen en uitroepen 'dit is een paard' zonder die twee met elkaar te verwarren? De omgang met beelden ligt in de menselijke natuur besloten, volgens Stumpel. Daarom gelooft hij ook niets van het zogenaamd bedrieglijke karakter van het beeld, dat hele volksmenigten zou bedotten. Wij kunnen niet anders dan het beeld als beeld herkennen – daar is het een beeld voor. Het is een idee van de hautaine elite dat hier opvoeding voor nodig is. Zijn we dan klaar met onze queeste naar visuele geletterdheid?

Meerlagigheid
Professor Jan Koenderink neemt het woord. Hij houdt zich bezig met de fysica van de mens. Zijn benadering gaat meer uit van de manier waarop we een afbeelding zien – en hoe die afbeelding ons bij het kijken voor de gek kan houden. Ook voor Koenderink is het duidelijk: een beeld is door iemand gemaakt, met een intentie. Over die intentie zal hij echter niet spreken, het gaat hem zuiver om de visuele aspecten.

Soms is het cliché echt waar: een plaatje kan meer zeggen dat duizend woorden. Beter gezegd: sommige beelden zijn niet in woorden na te vertellen. Of kunnen iets veel directer zeggen dan woorden zouden kunnen. Koenderink laat een scherm vol icoontjes zien. Hoewel sommige niet erg duidelijk te begrijpen zijn, zien we bij elk van de icoontjes eigenlijk vooral wat er níet is uitgebeeld. Het lezen van dit soort kale beelden is een onderdeel van visuele geletterdheid. Een belangrijk punt daarbij is dat we visuele geletterdheid echt visueel moeten opvatten. Het gaat niet om het kunnen beschrijven in woorden wat je ziet, maar om het zien zelf, in één oogopslag. Zien en beschrijven zijn twee heel verschillende dingen, merkt Koenderink terecht op.

Waar onderscheidt een beeld zich door? In elk geval door de mogelijkheid om in één voorstelling meerdere lagen te incorporeren, zoals hier de vingerafdruk in de boom. Het bijzondere is dat je de meerlagigheid in één oogopslag ziet en al verwerkt hebt voor je cognitief de betekenis ervan doorgrondt. Bij andere plaatjes werkt het andersom: een erotisch getinte afbeelding waarin grafische dolfijntjes verstopt zitten, leidt de aandacht zodanig af dat een gemiddelde kijker de dolfijntjes niet eens ziet. Kinderen, die de voorstelling van de naakte man en vrouw niet interessant vinden, tellen zonder problemen twaalf dolfijntjes bij elkaar. Volwassenen moeten moeite doen om ze te zien.

Maar dit zijn trucjes die met dat doel ontworpen zijn. Meestal gaat het heel goed. Zelfs bij enorme vertekeningen is een beeld makkelijk te 'zien'. De betekenis hoeven we niet eens cognitief te reconstrueren. Zoals de lijnen in de grotten van Lascaux, die eigenlijk niet met een paard te maken hebben zoals het in de wei staat, maar dat we toch direct herkennen als zodanig. Of de schilderijen van Picasso, die een object van meerdere kanten tegelijk schildert. Zonder probleem kunnen we het schilderij lezen. Ook bij andere manipulaties zien we direct dat het een manipulatie is, ook al trappen we er in eerste instantie in. Er kan gespeeld worden met het standpunt van de kijker en met diepte. Het oog wordt door zulke spelletjes op een fysiek niveau voor de gek gehouden, maar het brein niet. We doorzien de manipulatie meteen.

Koenderink maakt een interessant punt door deze scheiding tussen visueel en cognitief begrip. Een plaatje van Escher bijvoorbeeld, kan een cognitief onmogelijke voorstelling zijn. Visueel is er echter niets onmogelijks aan. Hoe vaak je ook tegen jezelf blijft herhalen dat wat je ziet onmogelijk is, wat je ziet blijf je zien. Er is dus een groot verschil tussen iconisch of visueel denken en cognitief denken. Een ander voorbeeld daarvan zijn plaatjes die iconisch erg op elkaar lijken, maar redelijk gezien niets met elkaar te maken hebben. Denk aan een platte, breedgerande hoed en een dak. Het zien houdt hier meerdere opties tegelijk open. De vraag hoe dit in de taal werkt, waar poëtisch of humoristisch taalgebruik precies op dezelfde principes rust (simultane meerduidigheid), kwam helaas niet aan de orde.

Kuikens
Er zijn een paar basisregels die gelden bij het kijken naar plaatjes, de basics van visuele geletterdheid, kun je zeggen. De eerst is overdekking: je kunt iets niet zien als er iets anders voor staat. Het oog maakt volkomen automatisch een ordening tussen voor en achter aan, als er in een plaatje overdekking is. Een mooi voorbeeld zijn de zwarte vierkanten, waar een rode cirkel voor lijkt te zitten. In feite is gewoon een deel van de vierkanten roodgekleurd en zit er maar één laag in het beeld.

Hoe werkt dat? Er zijn psychologische en neurologische mechanismen, zoals releases waardoor we een bepaalde vorm opvatten als iets anders wat het niet is. Net als bij imprinting, wat zich voordoet bij kuikens die het eerste wat ze zien behandelen als hun moeder. Dit zijn ingebouwde, natuurlijke en automatische reacties die ook het zien bepalen. Weten we dan toch niet altijd wat echt is en wat een beeld? De kuikens zien dat inderdaad niet. Voor de mens blijft gelden dat hij weet dat hij een beeld ziet, alleen weet hij niet altijd wat hij in het beeld ziet. Er is een onderscheid te maken tussen beeld en werkelijkheid, maar dus ook tussen verschillende lagen in het beeld zelf.

Een andere manier om een beeld en het kijken ernaar te beschrijven is door te wijzen op de stofuitdrukking. Hier komt het maken van een afbeelding centraal te staan. Een textuurgradiënt kan het perspectief in een afbeelding uitdrukken. Hetzelfde geldt voor schaduwen die de vorm aanduiden. In de natuur bestaan lijnen helemaal niet, zegt Koenderink, alleen de mens trekt strepen om de ene vorm van de andere af te bakenen. Een correcte manier van afbeelden bestaat niet. De kunstenaar gebruikt lijnen die in werkelijkheid niet bestaan en toch is het mooi en goed. Waarom zouden we er dan van uitgaan dat er wel een correcte manier van kijken is? Bestaat er wel een goede techniek voor visuele geletterdheid?

Productie
Het mag duidelijk zijn dat de thematiek van het leren kijken complex is. In de discussie proberen de professoren samen met de zaal deze academische vaardigheid verder vorm te geven. Over één ding zijn ze het alvast eens: een beeld is intentioneel, is door een afzender gestuurd naar een ontvanger. En die ontvanger kan het beeld in één oogopslag lezen, koppelen aan de werkelijkheid en tegelijk de afstand tussen beeld en werkelijkheid in stand houden. Het beeld is dus een concreet ding, terwijl het kijken zich afspeelt in je hoofd. Daarom is bij het lezen van het beeld ook de ontvanger belangrijk: kennis van de betekenis kan het zien in de weg zitten.

Maar als het allemaal zo duidelijk is en goed gaat, hebben we dan wel visuele geletterdheid nodig? Zeker, menen de wetenschappers. Koenderink benadrukt het belang voor de goede smaak. Kwaliteit beoordelen, ook van beeld, vraagt oefening. Belangrijker nog is het om te leren hoe beelden gemaakt worden, betoogt Stumpel. Alleen als je zelf fotografeert, tekent of etst, kun je werkelijk begrijpen hoe een beeld werkt. Daarom zou in het onderwijs de nadruk moeten liggen op productie van beeld en niet op kunstbeschouwing. Koenderink sluit zich hierbij aan: 'De enige manier om te leren kijken is door te tekenen.' Een mooie, voorlopige conclusie die als uitgangspunt kan dienen voor de rest van deze 'Geloof je ogen niet'-reeks.