"Ik dacht dat de meeste slaven pas in 1863 vrij waren," vertelt Neslo, geboren in Paramaribo en sinds 1999 werkzaam bij de Universiteit Utrecht. Toen ze in het Nationaal Archief in Den Haag de wijkregisters bestudeerde van de Surinaamse hoofdstad, kwam ze tot een verrassende conclusie.
Ze kon er precies zien welke religie de inwoners hadden, welke beroepen ze beoefenden en wat hun etniciteit was. "Tot mijn verbazing vond ik er namen van veel niet-blanke mensen. Ik vond zelfs een verre voormoeder, Paulina van der Meer, die in het rijkste deel van Paramaribo woonde."
Die groep bleek onverwacht groot. "Aan het einde van de slaventijd waren het er zelfs 14.000, tegenover 2.000 blanken en 5.000 slaven. Er waren altijd al vrije niet-blanken geweest. Dat waren vaak kinderen die slavenhouders met hun slavinnen hadden. Maar de groep groeide in de 19e eeuw, toen de nazaten van vrijgemaakte slaven hun familieleden gingen vrijkopen. Daaruit ontstond een gekleurde middenklasse en elite die het economisch goed deed."
Voor haar proefschrift volgde Neslo 162 vrije niet-blanken uit Paramaribo in de periode 1800-1863. Dat leverde bijzondere verhalen op die zich lang niet allemaal in Suriname afspeelden. Zo waren er de gebroeders Nicolaas Gerrit en Cornelis Philip Vlier. Hun grootmoeder was slavin van de Nederlander A.A. Wassenberg. Nadat ze een tijd met haar eigenaar in Nederland was geweest, overleed hij en keerde ze als vrijgemaakte terug naar Suriname. Neslo: "Als een slaaf met zijn eigenaar minimaal 6 maanden in Nederland was, dan werd de slaaf vrij, omdat de wetgever ervan uit ging dat er op Nederlandse bodem geen slavernij bestond."
Haar vrijgeboren kleinzonen wisten belangrijke maatschappelijke posities te veroveren. Nicolaas was jurist, secretaris van de West-Indische bank en eigenaar van twee plantages. Zijn broer Cornelis studeerde rechten aan de Universiteit Utrecht en is een van de eerste afstammelingen van een slaaf die aan een Nederlandse universiteit promoveerde. "In de Utrechtse universiteitsbibliotheek kun je zijn proefschrift nog vinden!"
Volgens Neslo waren zij geen unieke gevallen. "De Nederlandse overheid wilde geen verantwoordelijkheid dragen voor de vrijgemaakte slaven. Daarom kregen ze regelmatig een startkapitaal mee om te kunnen studeren of een ambacht te leren. Onderwijs werd erg belangrijk gevonden." Zo studeerde de als slaaf geboren Gesina van Bruinsburgen in Nederland om vervolgens hospitaalhouder te worden in Paramaribo. Charles Focke, die net als Cornelis Vlier promoveerde in Utrecht, werd lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
Het onderzoek van Neslo toont een kant van het koloniale verleden waar nog weinig over bekend was. "Meestal als er onderzoek wordt gedaan, gaat het over slaven en slaveneigenaren. Mijn onderzoek laat zien hoe belangrijk de groep vrije niet-blanken was, maar ook hoe sterk en weerbaar ze waren."
"Er werd vaak denigrerend gesproken over slaven. Ze zouden dom en lui zijn. Maar als je naar het archief kijkt, zie je dat ze niet gewacht hebben op het einde van de slavernij. Ze hebben het heft in eigen hand genomen door zichzelf en hun familieleden vrij te kopen zodra het kon. En dat was niet gemakkelijk: het kostte omgerekend zo'n 10.000 euro. Ik heb daar heel veel respect voor."
Neslo geeft die moedige mensen een gezicht. Ze hoopt dat het hier niet bij blijft. Meer archiefonderzoek levert waarschijnlijk veel meer van zulke levensverhalen op. "Om een beter beeld te krijgen van het verleden is het belangrijk dat we die verhalen aan het licht brengen. Dat beeld is nooit zwart-wit. De werkelijkheid is gevarieerder dan we denken."
Dit interview verscheen eerder in Leven Magazine.