Binnen overheid en bedrijven zijn ze immens populair: de felgekleurde logo’s en mooie woorden van de Sustainable Development Goals (SDG’s). Deze zeventien duurzame ontwikkelingsdoelen werden door de Verenigde Naties opgesteld om te werken aan een betere wereld vóór 2030. Doelen zoals een einde aan honger en armoede, overal schoon water en goed onderwijs. Wat hebben ze tot nu toe opgeleverd? Hoogleraar Global Sustainability Governance Frank Biermann (UU) laat in Trouw weten dat er alleen een verandering te zien is in hoe beleidsmakers zijn gaan praten.
“Wat we niet zoveel zien, is dat een overheid een wet verandert of het budget aanpast vanwege de SDG’s,” zegt Biermann. In plaats daarvan voeren overheden het beleid wat zij toch al wilden voeren, maar plakken ze daar nu een passende SDG op. Nu denk je misschien: zolang ze werken aan een SDG, is het toch prima? Maar sommige doelen zitten elkaar in de weg. Neem bijvoorbeeld SDG 8, economische groei, in combinatie met de doelen 6 en 13, schoon water en klimaatactie. Overheden kunnen uitdragen dat, bijvoorbeeld, een bepaald landbouwbeleid bijdraagt aan de SDG’s omdat het economische groei bevordert, terwijl dat beleid tegelijkertijd een schoonwater- of klimaatdoel tegenhoudt. Een cynicus kan dus zeggen dat een regering niet diens beleid, maar alleen diens PR hoefde te veranderen sinds de introductie van de SDG’s.
Volgens politicoloog prof. Barbara Hogenboom (UvA) maken zulke omzeilingen de SDG’s te weinig realiseerbaar. Zeker voor autocratische leiders krijgen de doelen zo nooit prioriteit. Om deze leiders niet tegen de schenen te schoppen, wordt ook nog eens in geen enkel doel gerept over democratie, mensenrechten of corruptie, zegt Hogenboom. Pas in doel 16 gaat het over vrede, gerechtigheid en sterke instituties. En dat terwijl verandering volgens haar juist daar begint. Willen de volgende zeven en een half jaar succesvoller uitpakken, dan moet daar dus iets anders. In haar lezing Doelen en dilemma’s legt Hogenboom haar visie uit.