Ons slavernijverleden
Meer dan 150 jaar na de afschaffing van de slavernij is het Nederlandse slavernijverleden eindelijk niet meer een verzwegen geschiedenis. Niet alleen de samenleving, maar ook historici hebben hun aandacht op deze periode binnen de Nederlandse geschiedenis gericht, met veel nieuw onderzoek tot gevolg. Waarom is dat niet eerder gebeurd? “De Trans-Atlantische slavernij is een onderwerp dat in de academische wereld en binnen Nederlandse bestuur al snel niet meer wordt besproken. Maar het leefde wel voort onder de degenen die slavernij moesten ondergaan en hun nazaten”, vertelt dr. Karwan Fatah-Black (LEI). Samen met historici drs. Nancy Jouwe en dr. Remco Raben (UU) besprak hij de omvang en de impact van het Nederlandse slavernijverleden. Hoe kunnen we omgaan met deze erfenis? En wat was eigenlijk het aandeel van de stad Utrecht in het slavernijverleden?
De Trans-Atlantische slavernij
Vanwege de toevloed van kapitaal in de achttiende eeuw en de groeiende consumptie van door slavernij geproduceerde goederen zoals suiker en koffie, werden steeds meer tot slaaf gemaakte mensen vanuit Afrika naar Suriname vervoerd. Fatah-Black: “Hieronder bevonden zich ook veel jonge mensen en kinderen die vaak een uitzonderlijk kort leven hadden.” Je werd gevangengenomen aan de Afrikaanse kust, gebrandmerkt en over de oceaan verscheept. Aan boord waren de leefomstandigheden ronduit barbaars, omschrijft Fatah-Black. “In de achttiende eeuw lagen de mensen soms wel een jaar aan boord. Men wilde pas de overtocht maken als het schip helemaal vol zat.” De slechte leefomstandigheden hadden al snel ziekte en dood tot gevolg. Uit onderzoek bleek dat de kapitein van zo’n schip meestal pas de overtocht besloot te maken zodra de sterfte aan boord drastisch toenam. Zo kon hij zoveel mogelijk slaafgemaakten verhandelen bij aankomst, en voorkwam hij dat niet teveel mensen op het overvolle schip al waren overleden voordat ze de Amerikaanse kust bereikten. Eenmaal aangekomen aan de andere kant van de oceaan wachtte de tot slaaf gemaakte mensen een wreed leven. Fatah-Black: “Mensen werden verkocht en in kleine boten verscheept naar de plantages, waar ze opnieuw werden gebrandmerkt. Als eigendom van de plantage-eigenaar werden deze mensen vervolgens gedwongen om daar voor de rest van hun leven te werken.”
In tegenstelling tot wat soms wordt beargumenteerd, werd slavernij in het Westen destijds niet als normaal beschouwd. Fatah-Black beaamt dit: “Hoewel er op veel plekken in de wereld slavernij bestond, verdween slavernij in de Nederlanden al vanaf de late Middeleeuwen. Slavernij werd vanaf toen zeker niet meer normaal gevonden en was zelfs bij wetgeving verboden.” De handel in mensen kwam dus sindsdien niet meer voor in de Nederlanden, maar in de Nederlandse koloniën juist wel. Bovendien moeten we volgens Raben niet kijken naar hoe de Nederlanders over slavernij oordeelden, maar juist naar hoe tot slaaf gemaakte mensen ermee omgingen. Raben: “Een veelgehoorde tegenwerping over het veroordelen van het slavernijverleden is dat we het ‘moeten beoordelen naar de normen van die tijd’. Maar wiens normen zijn dat? Dat zijn de normen van slavenhandelaren en plantage-eigenaren. Pas als je kijkt naar de ervaringen en handelingen van de tot slaaf gemaakten, dan weet je wat de normen van die tijd zijn: zij maakten een einde aan hun leven, zij vluchtten of ze vergiftigden zelfs hun eigenaar. Dat betekent dus dat slavernij geen normaal leven was.” Het Nederlandse slavernijverleden was dus ook volgens de normen van die tijd verre van ‘normaal’.
Slavernij in de Oost
Praat je over slavernij, dan komt al snel de Trans-Atlantische slavenhandel ter sprake. Wat de meeste mensen echter niet weten over het slavernijverleden is dat de Nederlandse betrokkenheid hierbij niet begon aan de Afrikaanse westkust, maar in Azië. Hoe zat het eigenlijk met slavenhandel in de Oost? Raben legt uit dat slavernij al aanwezig was in Aziatische samenlevingen voordat de Europeanen daar arriveerden. Maar toen de Nederlanders de slavenhandel in de Oost tegenkwamen, werd dit al snel zeer pragmatisch overgenomen. Raben: “Net als in het Caribische gebied was er in Azië sprake van een gebrek aan inheemse arbeiders. Daardoor werd arbeidsdwang een interessant alternatief voor de Nederlanders.” Zo merkte de beruchte gouverneur-generaal van de VOC Jan Pieterszoon Coen op dat ‘we eigenlijk niet genoeg van dit soort mensen kunnen hebben’.
De slaafgemaakten in de Oost kwamen uit verschillende gebieden: mensen werden van de Afrikaanse en Indiase oostkust naar de Indonesische archipel verscheept. Ook werden er mensen verhandeld vanuit verschillende delen van Indonesië zelf, zoals op Bali. De tot slaafgemaakten werden in Azië voor verschillende vormen van arbeidsdwang ingezet, vertelt Raben. “Er was net als in het Westen sprake van plantageslavernij. Maar deze mensen werden ook gedwongen te werken in de landbouw, mijnbouw, in de Nederlandse huishoudens in Batavia en voor de VOC zelf.” Een laatste misvatting over slavernij in de Oost is dat het milder zou zijn geweest dan aan de Amerikaanse kust en in het Caribische gebied. “Deze claim is lang volgehouden”, stelt Raben. “Maar als je via historisch bronnen de ervaring van slaafgemaakten in de Oost bestudeert, dan zie je dat ook in de Oost er geen slaafgemaakte was die niet probeerde te vluchten.”
Het Utrechtse slavernijverleden
Historisch onderzoek naar slavernijverleden komt pas sinds enkele jaren echt op gang. Zo publiceerden Jouwe en Raben afgelopen jaar hun onderzoek naar de rol van Utrecht binnen het slavernijsysteem. Hieruit bleek dat het aandeel van de stad groter was dan gedacht. Jouwe: “Het Utrechtse slavernijverleden is overal, zolang je maar gaat zoeken. Eigenaren van Surinaamse koffieplantages woonden aan de Janskerkhof. Daarnaast bevonden zich onder Utrechtse burgemeesters en raadsleden veel slaveneigenaren.” Fatah-Black vult aan: “Het waren stadsbesturen zoals die van Utrecht die investeerden in compagnieën zoals de West-Indische Compagnie.” Op deze wijze raakten dus niet alleen kooplieden, maar ook het Utrechtse bestuur verwikkeld in de Trans-Atlantische slavernij.
Ook de Universiteit Utrecht heeft reden tot zelfreflectie. Zo stelt Jouwe dat de universiteit door het onderzoek zich eindelijk bewust lijkt te zijn van hun historische aandeel in het Nederlandse slavernijverleden. “We hebben als Universiteit Utrecht tot nu toe enorm in een blinde vlek zitten staren”, vertelt Raben. “Kijk alleen al naar de campus in de binnenstad: de Universiteitsbibliotheek en de collegezalen zijn allemaal gevestigd in huizen van voormalige plantage-eigenaren. Bovendien waren er individuele hoogleraren aan de universiteit met aandelen in de koloniën, of ze waren zelfs plantage-eigenaar. En dan moeten we niet vergeten dat we als universiteit profiteerden van het Nederlandse bezit van de koloniën: met toegang tot de flora en fauna uit die gebieden zijn bijvoorbeeld de Utrechtse Botanische Tuinen opgericht en medicijnen ontwikkeld.” Raben concludeert: “Wij Nederlanders dragen de erfenis van kolonialisme en exploitatie, dit verleden heeft ons gemaakt wie we nu zijn. Onze welvarende samenleving is tot stand gekomen doordat we profiteerden van de slavenhandel. Die historische rekenschap moeten we ons nu aantrekken.”