Kansrijk?
De cijfers liegen er niet om. Volgens onderzoek van het CBS hebben laagopgeleiden gemiddeld een kortere levensverwachting dan hoogopgeleiden, een verschil van zeker zes jaar. Ook hebben laagopgeleide Nederlanders bijna zes keer zo vaak diabetes, ruim twee keer zo vaak chronische stress of depressie, en ruim tweeënhalf keer zo vaak obesitas of COPD. Deze onderzoeksresultaten zijn niet nieuw: al in jaren zeventig bleek uit onderzoek dat de kansen op een goede gezondheid ongelijk verdeeld zijn. Tijdens deze derde avond in de serie ‘Kansrijk?’, gingen interdisciplinaire sociale wetenschappers dr. Gonneke Stevens (UU) en dr. Alana Helberg-Proctor (KU Leuven) en Annette Schlingmann (Panel Meetellen in Utrecht) in gesprek over de aanhoudende gezondheidsverschillen in Nederland. Waarom is dit ongelijkheidsprobleem zo hardnekkig?
Gezondheidsverschillen onder jongeren
Zelfs in de wieg sta je soms al op 1-0 achterstand. Gezondheidsverschillen ontstaan al op jonge leeftijd. Dat is ook te zien bij de jongeren naar wie interdisciplinaire sociale wetenschapper dr. Gonneke Stevens onderzoek doet. Volgens Stevens hebben jongeren met een lagere sociaaleconomische status een grotere kans op mentale gezondheidsklachten. “Het opleidingsniveau van de jongeren is hier een belangrijke factor, op vmbo's komen veel risicofactoren samen”, aldus Stevens. Zo hebben jongeren met een lager opleidingsniveau vaker mentale problemen en hebben ze vaker een ongezondere levensstijl, vanwege relatief weinig beweging en overmatig rook- en drankgebruik. Stevens wijst echter ook op een andere factor: de mate waarin jongeren denken controle te hebben over hun leven. “Hoe minder zij voelen geen controle te hebben over hun leven, hoe lager hun tevredenheid en hoe slechter hun mentale gezondheid”, stelt Stevens.
Daarnaast zien Stevens ook verschillen ontstaan bij jongeren met een migratieachtergrond en jongeren uit armere gezinnen. Zij zijn vaak minder gezond, vaker ontevreden over hun leven, en worstelen vaker met sociale problematiek. Daar komt nog bij dat deze groepen met de meeste problemen juist het minst vaak hulp ontvangen. "Jongeren met een migratieachtergrond zijn ondervertegenwoordigd in de geestelijke gezondheidszorg, omdat hulpverleners problemen minder goed herkennen, en omdat hun ouders minder vaak mentale problemen bij hun kind opmerken."
Eigen verantwoordelijkheid
Welke rol heeft de overheid eigenlijk gespeeld in de gezondheidsongelijkheid in Nederland? Interdisciplinaire sociale wetenschapper dr. Alana Helberg-Proctor onderzocht het Nederlandse gezondheidsbeleid voor mensen met een migratieachtergrond vanaf de jaren zeventig tot 2015.
Volgens haar kenmerkte het beleid in de jaren zeventig en tachtig zich door meer aandacht voor ongelijkheid in de samenleving. Aangezien gezondheid werd gezien als een overheidsverantwoordelijkheid, werd voor woonwagenbewoners en mensen met een lagere sociaaleconomische klasse of migratieachtergrond geprobeerd de zorg toegankelijker te maken. Volgens Helberg-Proctor ontstond er echter medio jaren negentig een verschuiving in het gezondheidsbeleid van de overheid. “Het beleid concentreerde zich meer op mensen met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse afkomst, maar vooral als zijnde een probleemgroep. De nadruk kwam te liggen op eigen verantwoordelijkheid: wat kunnen deze mensen zelf doen?”, legt Helberg-Proctor uit.
“We moeten obstakels voor specifieke groepen wegnemen. Mensen overschatten vaak de invloed van individu, maar men moet de rol van grote processen zoals beleid begrijpen."
Wat is er eigenlijk verkeerd aan eigen verantwoordelijkheid als gezondheidsbeleid? Geeft dit niet juist mensen de vrijheid om zelf hun weg te vinden? Helberg-Proctor is het hier niet mee eens: “We moeten obstakels voor specifieke groepen wegnemen. Mensen overschatten vaak de invloed van individu, maar men moet de rol van grote processen zoals beleid begrijpen. Op de Zuidas lopen veel mensen rond die denken dat ze alles zelf verdiend hebben. Je ziet datzelfde idee terugkomen in hoe beleidsmakers nadenken over de samenleving. Als je het goed hebt moet je daarvoor beloond worden, dus ga maar werken, is de gedachte.”
Annette Schlingman deelt Helberg-Proctors kritische standpunt op het eigen verantwoordelijkheidsbeleid. Als coördinator van onderzoeksbureau Panel Meetellen in Utrecht probeert zij mensen in kwetsbare situaties te bereiken en hun mening te laten meewegen in wetenschappelijk onderzoek. “Veel van deze kwetsbare mensen zitten in de hulpverlening vanwege geldschulden, psychische of lichamelijke problemen of dakloosheid. Maar er wordt teveel vóór hen gesproken niet mét hen”, vertelt Schlingmann. De gezondheidsverschillen komen duidelijk naar voren in onderzoeken met de panelleden: meer dan zeventig procent van hen ervaart lichamelijke of psychische problemen. Volgens Schlingmann spelen stress en onzekerheden een grote rol, doordat de panelleden vaak in de knoop komen met het systeem. Schlingmann: “De Participatiewet heeft groot effect gehad op deze groep: bij sommigen lukt zelf aan het werk gaan wel, maar voor anderen is het systeem te ingewikkeld en ontoegankelijk. Als hun betrokkenheid in de vorm van vrijwilligerswerk niet wordt gewaardeerd, dan ervaren deze mensen druk om meer te doen, terwijl ze al meedoen. Waarom ben je dan minder waardevol?”
Waar liggen de oplossingen?
We zijn ons al decennia bewust van deze ongelijkheidsproblematiek omtrent gezondheid. Toch lukt het nog steeds niet om de gezondheidskloof effectief aan te pakken. Wat moet er anders? Stevens: “Beleidsmakers moeten kijken naar kwetsbare groepen, zoals jongeren die leven in armoede. Hoe kan je die zo goed mogelijk helpen? In plaats van de nadruk te leggen op eigen verantwoordelijkheid moet je juist de doelgroep meer erbij betrekken: wat willen ze zelf?”
Omdat gezondheidsverschillen voortkomen uit sociale processen en niet individuele problemen, is daarom aan ons de taak om deze sociale processen beter in kaart te brengen. Helberg-Proctor vervolgt: “Denk bijvoorbeeld aan de gevolgen van huisvesting, school, werk, zekerheid op je gezondheid. We moeten dus niet alleen naar gezondheidsbeleid kijken, maar ook ander overheidsbeleid en sociale processen meenemen.”
Dat vraagt om een nieuwe blik én om gedegen investeringen om de mensen te helpen die dat nodig hebben. Schlingmann: “Het kapitalistische mensbeeld dat we hebben, namelijk dat je alleen van waarde bent als je voldoende geld produceert, leidt tot stigmatisering van kwetsbare mensen die hulp nodig hebben.” Gezondheidsverschillen zijn uiteindelijk een symptoom van ongelijkheid. Breed overheidsbeleid dat sociaaleconomische verschillen aanpakt, kan dus ook de gezondheidsverschillen tussen Nederlanders verkleinen. Een betere overheidsaanpak betekent daarom niet je blindstaren op het verkleinen van gezondheidsverschillen, maar vraagt om een breder perspectief.
Verder lezen? Het rapport 'Gezond leven' van Panel Meetellen in Utrecht lees je hier.