Het dierenkwartet
Volgens cognitief gedragsbioloog dr. Jorg Massen (UU) spreekt het vanzelf dat de mens de intelligentste soort op de wereld is. “We kunnen veel, zoals een avond organiseren over de intelligentie van andere diersoorten en dat heb ik duiven nog niet zien doen”, grapt hij. Op het gebied van intelligentie plaatsen wij mensen onszelf inderdaad als bijna vanzelfsprekend boven het gehele dierenrijk. Kunnen we vanuit ons mensgerichte perspectief dierlijke intelligentie wel juist interpreteren en analyseren? Tijdens de eerste avond in de serie Het Dierenkwartet, besprak Massen samen met cognitiefilosoof Bas van Woerkum (RU) wetenschappelijk onderzoek naar dierlijke intelligentie, en hoe onze mensgerichte blik onze kijk op dieren beïnvloedt.
Dierlijke intelligentie meten en interpreteren
Hoe meet je dierlijke intelligentie? Een experiment, uitgevoerd door Massen en collega's, dient als voorbeeld. De raven Astrid en Horst krijgen een uitdaging voorgeschoteld: achter het traliewerk, net buiten het bereik, ligt een plateau met voedsel. Verbonden aan dat plateau is een touw, waarvan de twee uiteindes zich wel binnen het bereik van hun snavels bevinden. Alleen door samen gelijktijdig aan de uiteindes van het touw te trekken zijn Astrid en Horst in staat het voedsel op het plateau te bemachtigen. Lukt het ze om samen te werken?
Jazeker. De uiteindelijk succesvolle samenwerking tussen onder andere Astrid en Horst liet zien dat raven op elkaar wachtten, om zo samen het voedsel te kunnen bereiken. Maar niet alleen dat, ook zagen Massen en collega's dat de raven het liefst met “vrienden” samenwerkten, namelijk mede-raven van welke de een wist dat de ander het voedsel niet zou stelen. Knap intelligent voor zo'n vogel, zou je denken.
Dit experiment kan voor de gemiddelde lezer een onverwachte ‘mensachtige’ intelligentie bij raven aan lijken te tonen. Niet zelden worden onderzoeksresultaten naar intelligentie bij dieren in een bepaalde bewoordingen door verscheidene media gepubliceerd, merkt cognitiefilosoof Bas Van Woerkum op. Een voorbeeld uit de krant: “Honden bezitten type geheugen waarvan lang werd gedacht dat deze ‘uniek menselijk’ was”. Is het correct om aan te nemen dat deze raven ‘menselijker’ zijn dan we eerst dachten?
Antropomorfisme en -ontkenning
Van Woerkum waarschuwt ervoor om al te snel dierlijke intelligentie als ‘mensachtig’ te omschrijven. Met zo'n interpretatie, genaamd antropomorfisme, “kennen we onterecht allerlei menselijke gevoelens en gedachten toe aan niet-menselijke dieren”, legt Van Woerkum uit. Onze menselijke blik interpreteert op deze wijze dierlijk gedrag mogelijk verkeerd. Gebruikt de hond het geheugen op dezelfde manier als de mens? Is samenwerking tussen raven één-op-één te vergelijken met menselijke samenwerking? Die vooraanname kun je niet direct maken.
Aan de andere kant kun je het menselijke element in dieren ook niet compleet ontkennen. De mens is immers ook onderdeel van het dierenrijk, staat niet onontbeerlijk op afstand van andere dieren. Als we de valkuil van antropomorfisme te veel proberen te vermijden, zien we misschien elementen in dierlijke intelligentie over het hoofd. Door zulke zogenaamde antropo-ontkenning “schieten we misschien bepaalde hypotheses rond dierlijke intelligentie te vroeg af”, aldus Van Woerkum.
Is de springspin een genie?
Het voorbeeld van de springspin laat zien hoe lastig de interpretatie soms te maken is. Dit wezentje valt op door diens jachtmethode. Terwijl andere spinnen hun prooi opwachten in het door hen zorgvuldig gesponnen web, navigeert de springspin naar haar prooi via een uitgebreide omweg, waarna het slachtoffer wordt besprongen. Met een antropomorfische interpretatie zou je deze handeling van de springspin als geniaal omschrijven, zoals de BBC en David Attenbrough in deze videoclip ook doen. De springspin is haast als een klein mensje dat rustig afwacht en op een boomblad haar aanvalsstrategisch uitstippelt. Toch is dat incorrect. De springspin heeft namelijk ogen die uit zichzelf inzoomen op de prooi, en tegelijk alle irrelevante informatie wegfilteren. Het brein hoeft geen strategie te concipiëren, de spin ervaart geen vorm van ‘mensachtig’ strategisch denken, maar loopt de enige route die ze "ziet".
Dierlijk gedrag interpreteren als ‘mensachtig’ kan de intelligentie van het dier dus misvatten, stelt Van Woerkum. Hoe kan de interpretatie van dierlijke intelligentie dan beter? Van Woerkum ziet een goed alternatief uitgangspunt in de idee van, wat hij noemt, belichaamde gesitueerde intelligentie. Intelligentie kan je dan niet los zien van de omgeving waarin het dier zich bevindt, of het lichaam dat het heeft. De ogen van de springspin dragen bij aan hun intelligentie, net zoals onze opponeerbare duimen dat voor ons doen. Met dat in het achterhoofd kan men misschien beter de intelligentie vergelijken tussen dier en mens, dan wanneer men voornamelijk het ‘mensachtig’ denken in het hoofd onderzoekt.
Het is aan de wetenschapper om een balans te vinden en te waken voor de valkuilen van het antropomorfisme en de antropo-ontkenning. Dat blijft lastig, benadrukt Massen, want de onderzoeker zal het gedrag altijd enigszins moeten blijven interpreteren. “Stel dat we ons afvragen hoe het zou zijn om een vleermuis te zijn. Daar kunnen we nooit helemaal achterkomen, omdat we nou eenmaal niet over die functie van echolocatie beschikken.”