De studiesucces-kloof

Het Nederlandse onderwijssysteem zou ervoor moeten zorgen dat iedereen gelijke kansen heeft. Hoe komt het dan dat de ene etnische groep studenten wel met succes een universitaire studie afrondt en de andere groep niet?
Leestijd 4 minuten — Do 25 juli 2019

Uit onderzoek blijkt dat in Nederland jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond minder vaak naar de universiteit gaan dan jongeren met een westerse achtergrond. Degenen die wel gaan studeren, ronden hun studie bovendien minder vaak af. Ik verbaas me hierover. Zou de Nederlandse taal het probleem zijn? Dat lijkt me onwaarschijnlijk. Vaak zijn de studenten geboren en getogen in Nederland en beheersen ze de taal prima. Komt het dan door cultuurverschillen? Of voelen deze studenten zich niet voldoende thuis op de opleiding? Om verklaringen te vinden voor deze studiesucces-kloof ging ik te rade bij de wetenschap.

Dit artikel valt onder het dossier: Diversiteit op de universiteit

Diversiteit in kaart

Dr. Leoniek Wijngaards-de Meij, onderwijsdirecteur en universitair hoofddocent bij Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht, bracht de samenstelling van de studentenpopulatie van de Universiteit Utrecht in kaart. Van 2009 tot 2015 monitorde ze de aanmeldingen, inschrijvingen en het studiesucces van studenten. Uit haar onderzoek blijkt dat studiekiezers met een niet-westerse migratieachtergrond die zich als geïnteresseerde bij de UU aanmelden, zich minder vaak definitief inschrijven dan overige studenten. Van de studenten met een niet-westerse achtergrond zet zo’n 30% hun aanmelding om in een inschrijving, in vergelijking tot 50% van de studenten zonder migratieachtergrond. “Al een aantal jaar ligt het percentage studenten met een niet-westerse migratieachtergrond rond de 10%, maar de belangstelling is dus eigenlijk hoger,” stelt Wijngaards-de Meij. Ook is de uitval in het eerste jaar van de studie onder deze groep studenten hoger. Er zijn dus verschillen in instroom en studiesucces tussen diverse groepen studenten. Maar hoe zijn deze verschillen te verklaren?

Eigen schuld?

Voorheen werd het probleem van de verschillen in studiesucces regelmatig bij de studenten zelf gelegd. Studenten met een niet-westerse migratieachtergrond zouden door een taalachterstand niet naar de universiteit kunnen of weinig effectieve steun ontvangen van familie om door te studeren.  De laatste paar jaar heeft er echter een verandering plaatsgevonden binnen universiteiten. In plaats van het probleem bij de studenten te leggen, kijken de opleidingen nu meer naar wat ze zelf kunnen doen om de studiesucces-kloof te dichten.

Dr. Rick Wolff, senior onderzoeker bij RISBO, een onderzoeks- en onderwijsadviesbureau verbond is aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, is een van de mensen die onderzoek doet naar de factoren die meespelen bij het behalen van studiesucces. Uit zijn onderzoek blijkt dat het belangrijk is dat studenten een ‘sense of belonging’ hebben. “Het gaat om vragen als: Voel jij je hier thuis? En wat doet je opleiding om je hier thuis te voelen?”, stelt hij. Een ‘sense of belonging’ kan verhoogd worden door representatie; jezelf kunnen herkennen in anderen. Docenten spelen hier een belangrijke rol in. Zo kan een docent met een niet-westerse migratieachtergrond een rolmodel zijn voor de studenten. Maar ook docenten zonder migratieachtergrond kunnen het thuisgevoel van studenten vergroten. Ze moeten zich vooral beseffen dat wat ze zeggen invloed heeft op de diverse studenten die ze voor zich hebben. Volgens Wolff kan het al in kleine details zitten: “Als je het als docent over CEO’s hebt, noem je dan alleen mannen, of ook wel eens vrouwen?”

Ook is het volgens Wolff belangrijk dat binding tussen studenten met verschillende achtergronden gestimuleerd wordt. Nu is het nog zo dat studenten die op elkaar lijken vaak naar elkaar toetrekken. Dat zie je ook bij recent onderzoek onder buitenlandse studenten, die er moeilijk tussen komen bij hun Nederlandse studiegenoten. “Wanneer studenten met een Nederlandse achtergrond een ‘gesloten’ groep vormen, wordt het lastig voor studenten met een niet-westerse migratieachtergrond om een netwerk op te kunnen bouwen”, stelt Wolff. “Hierdoor zal het deze studenten meer moeite kosten om de gewoonten en gebruiken op de opleiding te doorzien en hiermee om te gaan, wat een negatieve invloed kan hebben op hun studiesucces.”

Migrantenprobleem?

De studiesucces-kloof wordt nog vaak als een “migrantenprobleem” gezien. Maar volgens dr. Fenella Fleischmann, hoofddocent bij Algemene Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht, wordt hierbij een belangrijke factor over het hoofd gezien.“ Uit veel onderzoek blijkt dat de grootste voorspellende factor van studiesucces de sociaaleconomische achtergrond van de ouders is. Als je het opleidingsniveau en inkomen van ouders meeneemt, verdwijnen de meeste verschillen tussen etnische groepen”. Het studiesuccesverschil is dus niet zozeer een “migrantenprobleem”, maar meer een sociaaleconomisch probleem. Kinderen van hoogopgeleide ouders krijgen hogere schooladviezen, gaan naar betere scholen en halen uiteindelijk een hoger diploma dan even intelligente kinderen van laagopgeleiden. Dit komt onder andere door de toename van 'schaduwonderwijs', zoals huiswerkbegeleiding. Juist kinderen van hoogopgeleiden worden extra bijgespijkerd, omdat zij dit kunnen betalen.

Volgens Fleischmann zou het goed zijn om naar aanpassingen in het onderwijssysteem te kijken. Een mogelijke oplossing ligt bij het selectiemoment; het moment dat wordt bepaald welk niveau voortgezet onderwijs een kind aankan . “Een vroeg selectiemoment is in het nadeel voor kinderen van laagopgeleide ouders, waaronder veel kinderen uit migrantengezinnen,” stelt Fleischmann. “Deze kinderen zijn vaak laatbloeiers, en zouden baat hebben bij een later selectiemoment.” Bij kinderen met een niet-westerse migratieachtergrond speelt bij een vroeg selectiemoment vaak ook nog eens een taalachterstand mee, die bij een later selectiemoment ingehaald kan worden.

In het Nederlandse onderwijssysteem wordt nu gestreefd naar gelijke kansen, maar volgens Wolff is het belangrijker te streven naar een gelijke start. “Wanneer je iedereen gelijke kansen geeft, kunnen er nog steeds verschillen in studiesucces ontstaan,” stelt hij. “Er spelen namelijk zoveel dingen mee, van je opvoeding tot je opleiding.” Er zijn nu studenten die veel beter voorbereid zijn op hoger onderwijs dan anderen. Een gelijke start zou de studiesucces-kloof kunnen dichten.

Pascalle Heijligenberg, student-assistent bij Studium Generale, schreef een blogserie over diversiteit op de universiteit. Zie hier de overige blogs:

- 4 juli:           Is de universiteit te wit?
- 18 juli:         Voel jij je thuis op de universiteit?
- 1 augustus:  Naar een inclusieve universiteit