Vorige week maakte prof. dr. Jan van Gijn de vergelijking tussen neurologisch onderzoek en satellieten. Uit de gegevens die een satelliet ons toestuurt kunnen we niet opmaken waarom een volksverhuizing plaatsvindt, net zo min als de gegevens uit neurologisch onderzoek ons kunnen vertellen waarom iemand zich op een bepaalde manier gedraagt. Vandaag is het de beurt aan filosoof dr. Thomas Müller in het online debat 'de kettingreactie' over lichaam en geest. In augustus vorig jaar ontving Müller een beurs van anderhalf miljoen euro om onderzoek te doen naar de vrije wil. Neuroloog Jan van Gijn stelt Müller de vraag:'Leidt een materialistisch uitgangspunt wat betreft de hersenfunctie noodzakelijkerwijs tot determinisme, of is het juist de complexiteit van ontelbare kleine krachten die nog ruimte laat voor de vrije wil?'
'De vraag heeft de vorm van een dilemma: óf A óf B,' merkt Thomas Müller op. 'Een vooronderstelling is dat er geen derde mogelijkheid C is. Volgens mij moeten A en B helderder geformuleerd worden om een antwoord te kunnen geven; en mijn antwoord is dan 'noch, noch'.' Maar laten we beginnen bij het begin. Wat is eigenlijk de rol van de filosofie in het hele 'breindebat' en dat rondom de vrije wil? Of, beter geformuleerd, wat zou de rol van de filosofie in het debat moeten zijn? Het antwoord van Müller: analyse van definities en concepten.
Een filosofische standaard
'Stel dat de wetenschap vaststelt dat de vrije wil – zoals gedefinieerd door die wetenschap – niet bestaat. Als de definitie zodanig wordt gelezen dat empirisch aantoonbare verschijnselen voorafgaand aan een keuze uitgesloten moeten zijn (en zo klinkt het soms bij Swaab), dan is er in die zin geen vrije wil. Echter, dat is niet zo spannend – hiervoor is maar een beetje filosofisch inzicht nodig, helemaal geen experimenteel onderzoek. Wat hebben wij hieraan? We weten nu slechts dat hetgeen wat op de genoemde manier is gedefinieerd, niet bestaat. De taak van de filosofie is het toetsen of de genoemde definitie een goede is en wat de rol van technische definities in de wetenschap überhaupt is.'
Geen experiment zonder vrije wil
Als we Dick Swaab moeten geloven kan de neurowetenschap het antwoord op al onze vragen over het brein en ons gedrag geven. Is deze discipline hier werkelijk toe in staat? Neurologisch onderzoek stoelt op experimenteel onderzoek en dit maakt het uitsluiten van vrije wil onmogelijk volgens Müller, want: 'Het begrip van een experiment zelf berust op een vooronderstelling van vrije wil. Als je een experiment doet, grijp je in in de loop der dingen. Ergo: de vrije wil is een noodzakelijke voorwaarde van de experimentele neurowetenschap. Daarom kan zulk onderzoek nooit het bestaan van vrije wil uitsluiten zonder in een open tegenspraak te belanden.'
Vals dilemma
Maar leidt materialisme nu noodzakelijk tot determinisme of laat complexiteit ruimte voor vrije wil? Geen van beide, stelt Müller. De eerste optie van het dilemma is niet het geval omdat er vanuit het materialisme geen geldig argument is voor determinisme. Kwantumverschijnselen en experimenten (waarvoor de vrije wil dus voorondersteld moet worden) gaan prima samen met een wereldbeeld waarin het bestaan van immateriële dingen als een ziel of geest ontkend worden. De tweede optie gaat echter ook niet op. Hoewel Müller erkent dat vrije wil alleen op basis van indeterminisme kan bestaan, is het niet de complexiteit van neuronale processen die per definitie tot dit indeterminisme leidt. Müller is het met Jan van Gijn eens dat de complexiteit het voorspellen van gedrag problematisch maakt, maar onvoorspelbaarheid is niet voor iedereen voldoende om te kunnen spreken van vrije wil:
'Vrije wil is meer, en iets anders, dan onvoorspelbaarheid. De vrije wil is een biologisch gebaseerde vaardigheid van de mens; vrije keuzes zijn geen toeval, maar kunnen rationeel beoordeeld worden. We moeten vrije wil vooronderstellen, niet alleen voor alledaagse ethische begrippen als schuld en verantwoordelijkheid, maar ook als we wetenschap als een menselijke praktijk willen begrijpen. Echter, om de vrije wil echt als zodanig te gaan begrijpen, moeten filosofen en natuurwetenschappers samenwerken.'
Volgende week
Psychiater Iris Sommer is als volgende aan het woord in de kettingreactie. Zij doet onderzoek naar schizofrenie en gaat volgende week in op het gebruik van fMRI. Wat kan die methode ons vertellen en wat niet?
* Dit artikel is een samengevatte versie. In april verschijnt een bundel met alle volledige reacties.
Eerder verschenen in deze reeks:
Kettingreactie: zijn wij ons brein?
Kettingreactie: zijn wij ons brein? Het antwoord van Willem Koops
Kettingreactie: zijn wij ons brein? Het antwoord van Jan van Gijn
Later verscheen in deze reeks:
Kettingreactie: zijn wij ons brein? Het antwoord van Iris Sommer
Kettingreactie: zijn wij ons brein? Het antwoord van Johan Bolhuis
Kettingreactie: zijn wij ons brein? Het antwoord van Ria van der Lecq
Kettingreactie: zijn wij ons brein? Het antwoord van Herman Philipse
Kettingreactie: zijn wij ons brein? Het antwoord van Frans Verstraten
Kettingreactie: zijn wij ons brein? Het antwoord van Nora van Oostrom-Streep
Kettingreactie: zijn wij ons brein? Het antwoord van Martijn van den Heuvel
Kettingreactie: zijn wij ons brein? Het antwoord van Menno Lievers
Kettingreactie: zijn wij ons brein? Het antwoord van Marian Joëls
Kettingreactie: zijn wij ons brein? Het antwoord van Ted Sanders
Kettingreactie: zijn wij ons brein? Het antwoord van Marcus Düwell
Kettingreactie: zijn wij ons brein? Het antwoord van Liesbeth Woertman