Dát is nou evolutie!
De jonge Darwin moet zijn ogen uit hebben gekeken. Op zijn tweeëntwintigste ging hij aan boord op de HMS Beagle. In bijna vijf jaar zeilde hij over de hele wereld. Langs het Andesgebergte in Zuid-Amerika, de eilanden in de Stille Oceaan, en dan door naar de kusten van Australië en Zuid-Afrika. De natuurfenomenen die hij alleen kende van boeken en musea lagen nu in volle pracht voor hem. “Endless forms most beautiful and most wonderful. ” Zo zou hij het later beschrijven in zijn bekendste boek On the origin of species. Op die reis ontstond het begin van wat vaak zijn ‘grote idee’ wordt genoemd: al het leven op aarde stamt af van een gezamenlijke voorouder. Soorten vormen zich door natuurlijke selectie. Met andere woorden: de evolutietheorie.
Maar het grote idee van Darwin ontstond niet plotsklaps, uit het niets, op die reis. Dat beeld is verkeerd, stelt evolutiebioloog Edwin Pos (UU). “Het is niet alsof Darwin in zijn eentje boven een kopje koffie zat en ineens dacht: ‘Ha! Dat is een goed idee, dat schrijf ik op!”, aldus Pos. Door de evolutieleer te profileren als een eurekamoment van een enkel persoon doe je het tekort. Dan is het net alsof je het idee ook net zo makkelijk niet kunt geloven. In zijn lezing De evolutietheorie voor mensen met haast legt Pos uit hoe de evolutietheorie begon en groeide.
De ideeën van opa Darwin
Al 550 jaar voor Christus bedacht de natuurfilosoof Anaximander dat het vroege leven er anders uit zou hebben gezien dan het leven nu. De aarde was oorspronkelijk vloeibaar, dacht hij. De eerste dieren moeten dus vissen zijn geweest. Pas later zouden dieren zich aanpassen aan het land. Daarmee had hij al de kern van de evolutietheorie te pakken: al het leven stamt af van een gemeenschappelijke voorouder. In de zeventiende en achttiende eeuw dachten steeds meer wetenschappers na over het leven als iets dat verandert. Natuurfilosofen ontdekten een samenhang tussen soorten. Paleontologen beschreven soorten die ooit leefden, maar nu uitgestorven waren. Eén van die wetenschappers was Erasmus Darwin, de opa van Charles. Hij beschreef al hoe alle warmbloedige zoogdieren één oorsprong zouden moeten hebben. Darwin zou de ideeën van al die voorgangers in zijn theorie verwerken.
“I think”
Op zijn wereldreis zou Charles Darwin die ideeën in levenden lijve ervaren. De ene maand onderzocht hij fossielen van uitgestorven reuzenluiaarden en de volgende maand bestudeerde hij de huidige luiaardsoorten. Met eigen ogen zag hij sporen van strandformaties hoog in het Andesgebergte. “Waar nu bergen zijn, was vroeger oceaan”, vertelt Pos. “Dat was al beschreven door een van Darwins voorgangers, paleontoloog Charles Lyell.” Met andere woorden: de wereld veranderde en het leven evolueerde mee. De wetenschapswereld was al heel dichtbij het ‘grote idee’.
Vanuit de Beagle stuurde Darwin specimens van dieren en planten naar Cambridge en correspondeerde met ornithologen en botanisten over de interpretatie. Eenmaal thuis verliep de uitwerking van het idee zorgvuldig. Pos: “In 1842 schreef Darwin een eerste schets van On the origin of species. Die was 35 pagina’s lang. Twee jaar later had hij slechts zeven pagina’s meer.” Ook leek Darwin niet plotsklaps overtuigd van zijn eigen idee. In het dagboek van zijn reis met de Beagle tekende hij voor het eerst uit welke verbindingen hij zag. “De eerste fylogenetische boom,” legt Pos uit. Een boom die de verwantschap van de soorten laat zien, en liet zien dat soorten een gezamenlijke voorouder hebben. “I think”, zette Darwin erbij. Alsof hij de weerga van zijn grote idee nog niet helemaal kon bevatten.
Pas twintig jaar na zijn reis had hij een boekwerk van 500 pagina’s geschreven, waarin hij zijn idee minutieus onderbouwde. Ook tijdens het schrijfwerk liet Darwin veel invloeden van collega’s toe. Het meest bekend is collega Alfred Russel Wallace. Hij publiceerde één jaar voor On the origin of species een essay waarin hij beschreef hoe diersoorten langzaam van elkaar gaan afwijken. Darwin en Wallace schreven elkaar veel. “Hij gebruikte zelf termen uit het essay van Wallace als subtitels voor zijn boek”, vertelt Pos. Opnieuw blijkt de evolutietheorie het resultaat van vele invloeden.
De moderne synthese
Na de publicatie van Darwins grote werk hebben nog veel wetenschappers de evolutietheorie beïnvloed. Darwin had nog nooit van DNA gehoord, dus hij kon bijvoorbeeld de mechanismen achter overerfbaarheid nog niet verklaren. “Gregor Mendel experimenteerde daarvoor bijvoorbeeld eindeloos met erwtjes”, legt Pos uit. “Thomas Morgan experimenteerde met fruitvliegjes.” Al dat werk zou samen komen om de evolutietheorie uit te werken. Biologen spreken nu vaak van De moderne synthese. Het staat voor de overkoepelende theorie die verklaart hoe het leven op aarde verbonden is door evolutie, en werd beschreven in de jaren 40. Ook vandaag de dag onderzoeken biologen (onder wie Edwin Pos) nog de logica achter de veelzijdigheid van het leven. Hoe snel diersoorten bijvoorbeeld evolueren. En hoe groot de invloed van kans is op hoe een soort verandert.
De evolutietheorie is niet zomaar een idee van een man die Charles heette, die op een bootje rond de wereld zeilde. Het idee groeide over de tijd. De theorie draagt de invloeden van grote denkers van voor Darwins tijd, en kreeg vorm door collega’s zoals Wallace. Nieuwe ontdekkingen zoals de werkingen van overerfbaarheid hebben hun impact achteraf gehad op de evolutieleer. En zo vormde het zich geleidelijk tot de theorie die het bestaan van al het wonderschone leven op aarde kon verklaren. Dixit Darwin: “Endless forms most beautiful and wonderful, have, and are being, evolved.”
Wil je deze ontstaansgeschiedenis uitgebreider horen? En wil je weten hoe evolutie precies werkt? Kijk dan hier de lezing van Edwin Pos terug.