Evolutie van de gewervelden
'De bekende vliezen die breken voor een geboorte, zijn dezelfde vliezen die je tegenkomt bij een ei pellen.' Jelle Reumer vertelt dat deze woorden, uit zijn mond opgetekend door NRC Handelsblad, in elk geval één collega het plezier van een zachtgekookt eitje in de ochtend voorgoed hebben ontnomen.
De ontwikkeling van het ei, van kikkerdril gelegd in het water tot de foetus die in het lichaam wordt gedragen, is een beeldende illustratie van de evolutie van de gewervelden. Het moment dat de vis tiktaalik uit het water het land op kroop, was een belangrijke stap in die evolutie. Voor de echte verovering van het land was echter een 'droogtebestendig ei' nodig, een ei met een schil eromheen. Met het ontstaan van dat ei, ontstaan ook de reptielen, die zich op land kunnen voortplanten. 'De remmen zijn los,' aldus Reumer. Uit een ei komt een compleet wezen gekropen, niet een klein visje dat zich in het water nog verder moet ontwikkelen. Dat betekent dat een enorme groei mogelijk is, denk maar aan struisvogeleieren.
Eieren gelegd in water komen vaak met honderden of duizenden tegelijk. Het leggen van één groot landei kost minder energie, maar vraagt meer arbeid achteraf. De investering in eiwit is vervangen door een investering in arbeid – al met al toch een vooruitgang in efficiëntie. Nóg efficiënter is het om het ei niet ergens buiten te leggen, maar binnenin je lichaam groot te laten worden zoals de mens doet. Dat het uiteindelijk toeval is dat dat zo geregeld is en wij niet ook moeten broeden, is iets om bij het zachtgekookte eitje nog eens over na te denken.
Een ander belangrijk onderdeel waaruit veel over de 'ontrolling' van de evolutie is af te leiden, is de schedel. De vroege reptielen die als eerste aan land hun eieren legden, evolueerden op verschillende manieren verder. Aan de hand van het aantal openingen in de schedel (nul, één of twee) zijn de dieren onder te verdelen in verschillende klassen. De schildpad heeft bijvoorbeeld geen temporaalopening in de schedel, beesten als slangen, hagedissen en dinosauriërs hebben er twee en van de zogenaamde 'synapside' reptielen met één opening stammen de zoogdieren en de mens af.
Eigenlijk zijn wij dus allen reptielen, of in de woorden van Reumer: 'Niks reptielerigs is ons vreemd.' Er komen meer van dit soort tegenintuïtieve voorbeelden langs in zijn lezing, zoals de kip, koolmees en kolibrie als (al dan niet vliegende) dinosaurussen. Want er is een hele grote groep dino's die niet is uitgestorven, waar we dagelijks mee samenleven en die dat kan wat ons niet lukt, namelijk vliegen. Het is de groep van de Aves oftewel vogels.
Over die 'kroon op de evolutie' spreekt Reumer in de vierde en laatste lezing. Volgende week staat hij eerst stil bij de zoogdieren, inclusief de mens. De lezingen zijn natuurlijk terug te zien: Reptielen en dinosauriërs, en deel I Wat is een vertebraat. Lees ook het nieuwsblog Als een vis in de oersoep: begin van evolutie.